Door: Henriëtte Roland Holst-van der Schalk
Begeerlijkheid,’t willen proeve’ alle dingen,
dat is nu een van de erge gevaren:
de machtigste onder de belemmeringen,
die versperren den weg naar ’t leven, ’t ware.
Een gulp van de kostbare levenswijn
zwelgen we haastig en verstrooid naar binnen
en weer een, en weer een: ’t hart en de zinnen
blijve’ even dorstig, als waar ’t drinken schijn.
We moeten leren, verlokking weerstaan,
en wat zich ons opdringt, lere’ af te weren:
hoe luid het schreeuwt, wij nemen het niet aan.
Wij moeten ons tot d’oude wijsheid keren:
van haar, hoe door het àl te vele, leren
met evenwichtig hart te gaan.